Johannes Jozef (Hans) Coumans werd op 16 maart 1943 als vijfde telg geboren uit een doorsnee mijnwerkersfamilie in het lommerijke Zuid-Limburgse kerkdorp Schin op Geul. Het zou niet lang duren voordat duidelijk was, dat Hans Coumans als een onconventioneel figuur door het leven zou gaan. Al op de basisschool onderscheidde hij zich door een uitzonderlijk artistieke talent waarmee hij gedurende de basisschoolperiode meerdere prijzen won en brede waardering verkreeg, maar omdat zijn ouders van hun jongvolwassen kinderen een voor die tijd gangbare bescheiden financiële bijdrage aan het huishouden eisten en afkeurend stonden ten op zichte van het kunstenaarsschap - kunst bracht geen brood op de plank, was de algemene opvatting in de periode vlak na de oorlog - leidde Hans Coumans al vroeg, In zijn vroege tienerjaren, na het vroegtijdig verlaten van de Ulo in Valkenburg gevolgd door een diploma van de Ambachtsschool in Heerlen in 1960 tot huisschilder (waar hij, nog te jong voor de academie gezien "... de materiaalkennis tenminste nog iets aan had") na een periode van opstand en verzet een onzeker en ongebonden, zwervend kunstenaarsbestaan.
Rusteloosheid als gevolg van "... de beknelling van de leuning van de Schinse stoel..." dreef Hans Coumans tussen zijn 16e een 19e levensjaar tot diverse langdurige reizen soms van enkele maanden tot zelfs driekwart jaar door diverse landen in Europa waaronder Duitsland (Laurensberg onder de studenten van de Akense universiteit, Heidelberg, Schwarzwald), Frankrijk (kunstenaarskwartier Montmarte in Parijs) en Spanje, op zoek naar vrijheid en andere manieren van leven, terwijl zijn ouders in de tussentijd tot groot verdriet veelal geen idee hadden waar hun zoon zich ophield. Gedurende al die ondernemingen leerde de jonge vagebond de kunst van het (overl)leven en vergaarde hij schamele inkomsten als vrijbuiter (decorateur, barkeeper, bordenwasser, kermishulp) en door middel van zijn tekentalent waarmee hij als portrettist het uitgaande publiek op de terrassen, in de kroegen en op andere openbare gelegenheden tekende. Tussendoor in 1961 vergezelde hij het internationaal vermaarde circusgezelschap Tony Boltini als olifantendompteur en rekwisiteur een seizoen lang bij hun tour door Nederland en Duitsland, totdat ook de circuspiste hem benauwde en hij wederom zijn vrijheid opzocht.
Na "de tucht het leger" in 1963 in Amersfoort, waar de jonge, anarchistische en pacifistische schilder - pas op: hij was geen dienstweigeraar: "ik doe overal aan mee, maar schieten verrek ik!!" - enkel geschikt bleek om de officieren en hun families te portretteren en na een deal met defensie als gevolg van een ongeluk al na 7 maanden diensttijd 'glansrijk' mocht afzwaaien en daarmee opnieuw zijn vrijheid tegemoet trad, verkaste de jonge vagebondschilder - soms had hij enkel 3 penselen op zak - eenmaal terug in Zuid-Limburg van het ene naar het andere adres en verrekende hij bij gebrek aan geld kost en inwoning met een (muur)schilderij of een portret van de gastheer. Om zijn schilderijen aan de man te brengen, kreeg hij her en der in de kroegen en in etalages van winkels in Valkenburg en omstreken de mogelijkheid aangeboden om zijn werk op te hangen en struinde hij de vele Zuid-Limburgse kroegen, de wekelijkse markten, kunst- en ambachtsmarkten en de jaarlijkse braderieën af.
In 1965 mocht Hans Coumans eindelijk (inmiddels oud genoeg) toetreden tot de avondopleiding van de Maastrichtse Jan van Eyck Academie van de befaamde Jef Scheffers, echter de technische aard en het strenge didactische schoolsysteem stuitte de aspirant vrije kunstschilder, die sterk emotioneel en intuïtief werkte zo zeer tegen de borst, dat hij het hier na een aantal verhitte discussies al binnen een paar weken voor gezien hield om zich vervolgens, eigenzinnig en overtuigd van zijn kwaliteiten, eigenhandig verder plein air te bekwamen in de schilderkunst, ofschoon het ontbreken van een gedegen academische scholing hem een tijd lang
zou blijven achtervolgen, met name bij onderwerpen waarbij verhoudingen en anatomie een rol speelden.
Na de weinig succesvolle academietijd stortte Hans Coumans zich enige tijd in het voor jonge kunstenaars aantrekkelijke Bourgondische nachtleven in de Zuid-Limburgse hoofdstad, om zich daarna 'officieel' als zelfstandig kunstenaar definitief te vestigen in Valkenburg, waar hij zich intensief bezighield met een bruisende schilderkunst en een al even bruisende Bourgondische levenskunst. Hoewel hij actief was als plein air landschapsschilder, ontplooide hij zich in die tijd met name als straattekenaar en commerciële reclame/decorateur-schilder met als specialisme omvangrijke thematische wandschilderingen, veelal met als onderwerp de natuur van het Heuvelland en de regionale volkscultuur, in de talrijke établissementen en andere openbare gelegenheden in Valkenburg en omstreken. Hij ontdekte een lucratieve nichemarkt en kreeg het buitengewoon druk met als gevolg dat hij binnen afzienbare tijd een lokale bekendheid werd, en gaandeweg, soms vergezeld door verschillende assistent-schilders opdrachten realiseerde door heel Zuid-Limburg, van Maastricht tot Vaals en van Eijsden tot Roermond.
Naar aanleiding van de actuele gebeurtenissen in de Randstad, waar net als in tal van grote Europese steden halverwege de 'wilde' jaren 60 grote roering ontstond op het gebied van kunst en democratie, lonkte in het voorjaar van 1965 de wijdsheid van de polder en het vrije van de stad, en trok Hans Coumans voor enkele maanden naar Haarlem en Amsterdam om zich te begeven onder de jonge academici en de recentelijk opgerichte Provo-beweging die met het geweldloze verzet de macht van het establishment wilde breken, echter de massahysterie en het allesbehalve ludieke (gewelddadige) politieoptreden in de hoofdstad deden de jonge schilder spoedig gedesillusioneerd terugkeren naar het rustigere, gemoedelijkere zuiden.
In diezelfde periode in 1966 ging Hans coumans op advies van een plaatselijke verfhandelaar en zelf enthousiast amateurschilder, die moest aanzien dat de schilder zijn talent rijkelijk aan het verkwanselen was aan allerlei commerciële, quasi-artistieke decoratieprojecten waardoor deze niet meer toekwam aan zijn gewaardeerde vrije werk, in de leer bij beeldend kunstenaar Charles Eyck, echter het verblijf op het atelier bleek net als de academie van korte duur, aangezien het ware meesterschap in de ogen van de rusteloze leerling te lang op zich liet wachten - beginnende assistenten mochten enkel basiswerkzaamheden verrichten, "... wat lijntjes trekken..." en penselen schoonmaken - en hij, nadat hij bij afwezigheid van zijn leermeester de schilderijen naar eigen inzicht vervolmaakte, door een allerminst gecharmeerde leermeester zonder pardon de laan werd uitgestuurd.
In 1969 vergezelde Hans Coumans enkele stadgenoten naar Spanje, waar hij in de opkomende toeristische steden Benidorm, Lloret de Mar en Calella de la Costa activiteiten als plein air portrettist en decoratieschilder voortzette en aan de Spaanse Costa's spoedig faam maakte als Pintor Holandes, echter na problemen met de uitbetalingen van een omvangrijke opdracht (waar hij een maand aan had gewerkt) keerde hij berooid en uitgeput weer terug naar de hoger gelegen lage landen.
Begin jaren 70 had Hans Coumans zich in Zuid-Limburg ontpopt tot een populair cultfiguur, een schilder van het volk. Hij was de hofschilder van de toeristische hoofdstad van het zuiden, die vele publieke werken voor de gemeente, de plaatselijke horeca, banken, bedrijven en verenigingen realiseerde (soms i.s.m. diverse assistent-schilders), en die diverse vooraanstaande publieke figuren en de plaatselijke bourgeoisie op het linnen vereeuwigde. Opdrachten voor schutterijen, carnavalsverenigingen (onder andere van Carnavalsprins Gier II) en diverse toneelverenigingen vervaardigde hij dikwijls gratis of voor een krat bier omdat het sociaal of maatschappelijk gerelateerd was of omdat '... lachen nou eenmaal belangrijk was". Daarnaast nam hij het houtskool over van kunstschilder-grottekenaar Albert Widdershoven en realiseerde hij op zijn beurt verschillende omvangrijke werken in de diverse Valkenburgse grotten, waaronder de Gemeentegrot en de Steenkolenmijn. Op de terrassen en in de vele kroegen die de regionale hoofdstad rijk was gaf hij als sneltekenaar veelvuldig acte de présence, net als op de terugkerende Luikse markten en braderieën.
Ofschoon het hem in die tijd als culturele entrepreneur gezien het groot aantal opdrachten voor de wind ging, weerhield het gemakkelijke commerciële geld maar beslist ook het Bourgondische levenskunst hem ervan om zich te richten op datgene waar zijn hart werkelijk lag, namelijk de ware schilderkunst of zoals hij dat zelf verwoordde: "de kunst van het echte schilderen". Dit veranderde echter plotsklaps met de komst van zijn Valkenburgse muze - dit was zijn schoonzus, met wie hij bijna 20 jaar geen contact mee had gehad - die hij via een portretopdracht tegen kwam en met wie hij vervolgens na een kortstondige liefdesaffaire in 1970 in het huwelijk trad. Zij betekende een definitief keerpunt in zijn leven en zijn schilderscarrière - Zij dwong hem na te denken over wie hij werkelijk wilde zijn: de (artistieke) vrijbuiter of toch de serieuze schilder? - en vanaf dat moment zou hij zich volledig toeleggen op de ware schilderkunst.
Na een financieel onzekere periode die hierop volgde en tezelfdertijd toenemende overlast van het opkomende massatoerisme in het toeristenstadje verhuisde Hans Coumans in 1976 naar het forensenstadje Nuth, waar hij, afgezonderd van bruisend Valkenburg al gauw in mineurstemming terecht kwam. En alsof dat niet genoeg was, ontstond er vanaf 1978 toenemende drugsoverlast in het naastgelegen AZC, en toen de schilder na een poging tot inbraak en intimidatie van zijn vrouw verhaal ging halen, werd hij slachtoffer van een gerichte aanslag - een schietincident op zijn woonhuis - en was het kunstenaarsgezin gedwongen om gedurende ruim 4 maanden onder te duiken op diverse adressen in Zuid-Limburg. Deze ernstige situatie bezorgde de schilder medio 1979 een zenuwinzinking gevolgd door een depressie en achtervolgingswaanzin, wat vervolgens nagenoeg een jaar zou aanhouden en zonder twijfel van invloed was op zijn artistieke prestatie.
Toen Hans Coumans in 1981 wegens herontwikkelingsplannen gedwongen was om zijn huis te verlaten en zijn heil elders te zoeken, vestigde hij zich in het plattelandsdorp Bingelrade, waar hij in deze serene, groene omgeving geheel onverwacht de langgekoesterde geestelijke rust vond om zich volledig te wijden aan het echte schilderen en als gevolg hiervan gaandeweg in een persoonlijke en artistieke bloeiperiode terecht kwam. Vanaf dat moment genoot hij zowel artistieke als financiële voorspoed en verkreeg hij artisteke reputatie in de provincie Limburg. Hij opende zijn atelier (met de hulp van een plaatselijke leerlingschilder) voor onderricht aan leerlingenen van verschillende pluimage en ondernam met meerdere internationale gezelschappen wekelijks schilderexcursies door heel Zuid-Limburg om plein air te werken. Een semester lang fungeerde hij gastdocent aan de vermaarde Staatliche Kunstacademie in Düsseldorf om een nieuwe generatie schilders het schildersvak bij te brengen. De nationale opdracht voor het vervaardigen van een portret van koningin Beatrix in 1981 sloeg hij af, aangezien hij zijn hele leven in opstand was gekomen tegen het establishment.
Eind 1984 bleek Hans Coumans ernstig ziek als gevolg van levercirrose, maar de schilder gaf zich niet zo snel gewonnen aan Bacchus en na een kort ziektebed in het ziekenhuis in Brunssum, gevolgd door een moeizame herstelperiode van nagenoeg een jaar wist hij (met de hulp van zijn vrouw, een plaatselijke leerling en Onderbankse wethouder) enkele succesvolle exposities te organiseren.
Op het hoogtepunt van zijn kunstenaarsschap overleed Hans Coumans eind 1986 plotsklaps als gevolg van een noodlottig autoongeluk.
|